De eerste dag van onze vakantie in ons huisje in zuidwest-Frankrijk zag ik meteen iets raars: een bijenkorf onder het afdak van het schuurtje, en eromheen allemaal bijtjes – een hele drukte. Ik smste vriendin Marion of zij er iets van wist, omdat ik dacht dat ze hem bij wijze van verrassing (‘je eigen honing, leuk!’) bij ons neergezet had. Maar ik kreeg terug ‘vraag de buren’. Ik was nieuwsgierig, wilde even op onderzoek uit maar werd meteen gestoken. Mijn gil had buurman Jean Yves kennelijk gealarmeerd, want hij verscheen meteen voor ons hek om opheldering te geven.
Wat bleek het geval: een enorme bijenzwerm was de week ervoor neergestreken bij ons tuinhuisje – kennelijk had een verkenner een mooi plekje gevonden en zijn volk erbij geroepen. Andere buurman Gerard had de plaatselijke imker, monsieur Lagoueyte, gewaarschuwd. Deze man had door de Aziatische hoornaar een verlies van 35 bijenvolken in één jaar geleden en was naarstig op zoek naar nieuwe aanwas. Dit doet hij door lokkorven te plaatsen in de buurt van een zwerm, in de hoop deze zó te vangen. Maar dit was in ons geval duidelijk niet gelukt – de bijen dromden rond een ingang naar een plek onder ons huisje, niet naar de lokkorf.
Dus via Gerard de imker gewaarschuwd dat zijn plan niet werkte. En op een zonnige dag kwam monsieur L, vergezeld door een amateur imker als gelegenheidshulpje, door ons al snel aangeduid met ‘Domme René’. Zoon Mathieu en diens vriend Niek hadden ons al laten weten waar het nest zat: ’s nachts was er een enorm, onheilspellend gezoem te horen vanonder de vloer. Dit doet een bijenvolk volgens de jongens ‘om het nest warm te houden’. De bijenmannen waren blij te horen dat de vloer ‘amovable’ was – zij zouden dit varkentje wel eens even wassen. Ze hadden indrukwekkende pakken aan (Domme René had echter een enorm gat in zijn broek, waar we maar snel ducktape op geplakt hebben) en gingen aan de slag.
Het zag er aanvankelijk imposant uit: de pakken, alle spullen die ze bij zich hadden, de vernuftige manier waarop rook gemaakt werd met een klein kokertje-met-blaasbalgje, hun onverschrokken bee-busters attitude.
Maar hun werkwijze bleek al snel niet heel handig, en zeker niet zachtzinnig: onze opgeslagen spullen werden niet netjes naar buiten gedragen (zoals wij vroegen) maar op een grote hoop opzij gegooid. Het zeil werd woest opzij gerold en op de rol gingen ze steeds staan – echtgenoot René vreesde voor zijn mooie linoleumpje. De vloer kòn eruit, dus die gìng eruit; wij ijsden bij alle kraak- en breekgeluiden… Maar gelukkig, er kon één vloerdeel opgetild worden en wat we toen zagen was echt alien: 27 (!) honingraten in een keurige formatie in de holle ruimte aan de vloer gemetseld, met daaromheen alle bijtjes!

De raten moesten losgesneden en gesorteerd worden. Monsieur L naam de leiding en gaf steeds haastige en kennelijk onduidelijke bevelen aan Domme René, die stelselmatig het verkeerde deed. Hij liet het brandertje omvallen waardoor de inhoud rokend over het gras viel en moeilijk weer aan te krijgen was, hij probeerde een hoornaar dood te slaan die op een stapeltje honingraten zat dat daardoor in honderd stukken viel terwijl de hoornaar wegvloog en hij gaf steeds het verkeerde gereedschap aan (‘Non, non, lá, lá!’). Het werd een enorme puinhoop; één grote, zanderige en kleverige knoeiboel, omgeven door wanhopige bijtjes en tientallen, inmiddels toegesnelde hoornaars.
En ondertussen stonden belangstellende buurtgenoten vrolijk aan de vrijgekomen honingraten te sabbelen en de was op de grond te spugen ‘aaaaaah, pure nature!’, terwijl ze links en rechts met blote handen een hoornaar platsloegen.
Er moest een raat gefabriceerd worden van het eigen materiaal van de bijen, voor een nieuwe lokkorf. Dit zag er aanvankelijk heel professioneel uit; met behulp van draadjes werden een paar raten in een groot raam verzameld. Maar toen monsieur L het geheel optilde om in de korf te plaatsen, viel de boel uit elkaar, al druipend van de honing, en propte hij het zootje maar in dikke klonten in de korf. Wàt een geknei!

Maar na veel gehannes kon de korf in het schuurtje worden gezet en toen was het wachten: de koningin zou de lokkorf moeten betrekken en daarna zou haar volk vanzelf volgen. De derde nacht was het zover: alle bijen zaten in de korf! Domme René was komen kijken en had dit met een lampje geconstateerd. Maar toen monsieur L pas de volgende avond kwam, was de helft er weer uitgekropen en hing er een enorme klont bijen aan de buitenkant … ‘aaaaah, mais non, c’est pas possible!! ‘
De volgende ochtend kwam monsieur L met een Hele Grote Korf, en zette de ramen van de kleine daarin over. ’s Avonds zou het leed geleden zijn! En laat dat nou kloppen: ’s avonds zaten ze echt allemaal in de grote korf en konden ze meegenomen worden. Wij deden een rondedansje en namen er een flinke borrel op.
De volgende dag kon het grote opruim- en schoonmaakwerk beginnen. Maar, wat was dat? Bijen? Waar komen die nou vandaan? Zijn die niet meegegaan, waren ze gisteravond niet thuisgekomen?
Na een uurtje waren het er zoveel, en waren ze zó woestig, dat ik mijn schoonmaakwerk niet zonder imkerpak af durfde te maken. Dus René op onderzoek uit, en ja hoor, links onder de vloer zat nòg een bijennest, dit keer gelukkig wel een kleintje. Dus weer monsieur L gebeld; zijn humeur was duidelijk omgeslagen. Geen mooie bijen- en honingverhalen (‘je mange une kilo par semaine!’) meer, maar een grimmige houding waarbij het leek alsof hij dacht: wat hebben die hollanders me nou weer geflikt! Dit kan toch niet?
De volgende dag weer een lokkorf geplaatst, weer een te kleine bleek, want ’s avonds hing de helft van het volk er weer uit. Hier had het duo niet op gerekend: dit keer geen lange broeken (al of niet met gaten) en rijglaarzen, maar korte broeken en sandalen! Wat ze voorzien hadden als even een korfje in de auto zetten, werd een verwoede strijd: bijen in de korf proberen te vegen, bijen die alsmaar bozer worden, bijen die in pakken kruipen en overal steken, pakken die in razernij uitgetrokken worden, op de grond gesmeten en vermorzeld worden onder een wilde indianendans, dit alles onder een voortdurend luidkeels uitgeroepen ‘merde’ en ‘putain’.
René en ik kregen stiekem een beetje de slappe lach, niet zo slim want monsieur L was het ineens helemaal zat en beende weg met de halfvolle korf. Domme René kwam uitleg geven: er was ‘une douzaine’ niet meegekomen, die zouden de volgende dag met behulp van een giftige ‘mixture’ aan hun einde komen. Eigen schuld, (nog een) dikke bult.
Het bakje werd geplaatst, en inderdaad, de volgende dag gingen veel bijtjes eraan te gronde. Helaas geen dozijn, maar minstens een gros, en de mixture werd bijgestaan door mijn eigen René, gewapend met spuitbus, slippers en roeispanen. Wat als een mooi verhaal begon: een door imker gered bijenvolk, wij er vanaf, iedereen blij, eindigde als een big war against bees met overal gesteek, gezoem en een massamoord.
Maar de volgende dag lukte het herstellen van de mishandelde vloerpanelen en het schoonmaken van het zeil en de rest van de spullen wel en was er geen (levend) bijtje meer te bekennen. Volgend voorjaar komt monsieur L weer een lokkorf plaatsen omdat bijen altijd op een eenmaal gevonden plek terugkomen. We zijn benieuwd of hij dit na de laatste ongelukkige ontmoeting nog steeds van plan is …